Toets en accreditatie

1. Een eiwitrijk dieet geeft:

2. Vergelijken met andere patiënten met CNS is eiwitbeperking bij patiënten met erfelijke
cystenieren (ADPKD):

3. Wat is waar? Een hogere inname van kalium gaat in epidemiologische onderzoeken gepaard met:
1. Een lagere bloeddruk in de algemene bevolking
2. Een betere overleving bij patiënten na niertransplantatie

4. Is het alleen beoordelen van het gewichtsverloop een goede indicatie van de voedingstoestand bij patiënten met nierfalen?

5. Bij het meten van de lichaamssamenstelling bij patiënten met nierfalen is het belangrijk om overvulling te kunnen scheiden van spiermassa, wat is hierbij belangrijk?

6. Welke van de onderstaande stellingen is juist?

7. Welk van de onderstaande beweringen over ACE-inhibitie is correct?

8. Wat is de meest frequente oorzaak voor patiënten die opgenomen worden met hartfalen?

9. Welke factor is het meest bepalend voor regulatie van de bloeddruk op de lange termijn?

10. Welke van de volgende stellingen is juist?
1. Bij ondervoeding en CRS heeft cholesterol prioriteit en kun je de eiwitbehoefte ophogen tot maximaal 1,5 gram/ kg lichaamsgewicht
2. De gespecialiseerde diëtist maakt de juiste keuze om QOL voor de patiënt zo hoog mogelijk te krijgen en te houden en complicaties van CRS uit te stellen

11. De nieuwste referentiewaardes van het kalium zijn:

12. BIVA staat voor:

13. Wat is juist? De nieren:
1. Filtreren het bloed
2. Reguleren water en zouten
3. Hebben hormonale functies

14. Hoeveel procent van de Nederlandse bevolking heeft een vorm van nierschade

15. Wat is waar?
1. Serum-kreatinine is een betrouwbare maat voor de nierfunctie
2. Kennis van beloop van serum-kreatinine is zinvol
3. eGFR is een betrouwbare maat voor acute nierschade
4. Albuminurie is een maat voor nierfunctie
5. Albuminurie is een maat voor nierschade

16. Wat is waar?
1. Er zijn meer patiënten met diabetes dan met nierfalen.
2. Bij gebruik van kaliumsparende diuretica en nierfalen is een mogelijke complicatie een hyperkaliëmie.

17. Een patiënt met ondervoeding, ondergewicht (BMI 18 kg/m2) en nierfalen geef ik maximaal

18. Wat is waar?
1. Een goede nierfunctie van een 70-jarige is veel lager dan een goede nierfunctie van een 40-jarige.
2. Bij een nierfunctie boven de 30 ml/min is een fosfaatbinder zelden nodig.